Categorie: Leeskroeg - de Gezellige Giraffe
Hits: 1158

 

Helemaal niets

 
Staande aan een modderpoel
kijk ik naar mijn glimmende schoenen.
Mijn regenjas is een bleke vlek in de nacht.
Een eind terug staat mijn fiets,
waarvan het licht kapot is.
Tot hier ben ik helemaal gekomen.
Ik weet niet waarvoor.
Eigenlijk weet ik helemaal niets.
Ik weet ook niet wat ik wil.
Er blijft dus weinig over.
En wanneer ook u niets blijkt
te zijn of wanneer u zelfs niet bestaat,
wat dan?

 

 

Kees Ouwens ( Uit: Arcadia 1977).

 

 


 

 

 

De grote tuin

 

De grondwet van de aarde
is langs de kanten
van wegen en paden
nu al uit planten
en bloemen te raden:

waarom hier dit gras?
Omdat iemand zo pas
of ooit, zeg maar ooit
een eeuw geleden
langs is gereden
en zijn bakje as
had leeg gestrooid.

Waarom daar die planten?
Daar heeft een tante
op een deken gezeten
en bessen gegeten.

Hier was gehoest,
hier gebloed, daar geroest
voor onze aarde
de vrede verklaarde.

Waar vroeger de muren
van steden stonden,
verstomd zijn de monden,
verstomd hun culturen,
worden figuren
van bloemen gevonden.

Sierlijke vlagen
van wind en regen
zullen de wegen
als water vervagen,
maar eens zal dit kleed
van bloemen misschien
van verre gezien
die tekens vertonen
alsof wij nog wonen
op deze planeet.

--------------------------------------------------------
Uit: 'Tweede Verschiet', Em. Querido oktober 2003.

 

Schrijver: Leo Vroman

 

 


 

 

 

Biologie voor de jeugd

 

Hoofdhaar is een knolgewas.
Jij hebt knolletjes in je huid,
Taai en herfstachtig gras
komt daar geregeld uit.
En ieder knolletje is een knoest
van o wel duizend cellen.
Studeerde je histologie
dan moest je die allemaal tellen.
Ik echter zeg alleen maar dit:
dat onder haar en schedelbeen
een buidel hersencellen zit,
en dat daarvan één cel alleen
wel duizend gedachten wekt.
(Dit vriend zij u ten teken
dat een en ander wel eens lekt;
wij spreken dan van Spreken.)
Eén haartje uit je wonderhoofd
gerukt, ware zij uit je brein ontsproten,
zou je dus van een knol ter grootte
van een miljoen gedachten
hebben ontroofd;
en kon ik je zachte hersenen strelen
zoals ik nu je kruintje strijk,
dan stond wat je nu voelde gelijk
aan tien biljoen tafrelen.

Ontstelt u dus zulk vergezicht,
houd dan uw schedeldoosje dicht.

--------------------------------------
uit: 'Gedichten 1946-1984', 1985.

 

Schrijver: Leo Vroman

 

 


 

 

Vrede

Komt een duif van honderd pond,
een olijfboom in zijn klauwen,
bij mijn oren met zijn mond
vol van koren zoete vrouwen,
vol van kirrende verhalen
hoe de oorlog is verdwenen
en herhaalt ze honderd malen:
alle malen zal ik wenen.

Sinds ik mij zo onverwacht
in een taxi had gestort
dat ik in de nacht een gat
naliet dat steeds groter wordt,
sinds mijn zacht betraande schat,
droogte blozend van ellende
staan bleef, zo bleef stilstaan dat
keisteen ketste in haar lenden,
ben ik te dicht en droog van vel
om uit te zweten in gebeden,
kreukels knijpend evenwel,
en 'vrede' knarsend, 'vrede, vrede'.

Liefde is een stinkend wonder
van onthoofde wulpsigheden
als ik voort moet leven zonder
vrede, godverdomme, vrede;
want het scheurende geluid
waar ik van mijn lief mee scheidde
schrikt mij nu het bed nog uit
waar wij soms in dromen beiden
dat de oorlog van weleer
wederkeert op vilten voeten,
dat we eigenlijk al niet meer
kunnend alles, toch weer moeten
liggen rennen en daarnaast
gillend in elkanders oren,
zo wanhopig dat wij haast
dromen ons te kunnen horen.

Mag ik niet vloeken als het vuur
van een stad, sinds lang herbouwd,
voortrolt uit een kamermuur,
rondlaait en mij wakker houdt?
Doch het versgebraden kind,
vuurwerk wordend, is het niet
wat ik vreselijk, vreselijk vind:
het is de eeuw dat niets geschiedt,
nadat eensklaps, midden door het huis,
een toren is komen te staan van vuil,
lang vergeten keldermodder,
snel onbruikbaar wordend huisraad,
bloedrode vlammen en vlammend
rood bloed, de lucht eromheen behangen
met levende delen van dode doch
aardige mensen, de eeuwige stilte voor-
dat het verbaasde kind in deze zuil
gewurgd wordt en reeds de armpjes
opheft.

Kom vanavond met verhalen
hoe de oorlog is verdwenen,
en herhaal ze honderd malen:
alle malen zal ik wenen.

 

Leo Vroman