Arthur Rimbaud
Het lied van de hoogste toren
Laat komen, laat komen
De tijd waarvan wij dromen.
Ik leed en ik wachtte,
Ik weet niet meer waarop.
Mijn smart en mijn smachten
Stegen ten hemel op.
En de dorst die mij kwelt
Ondergraaft mijn gestel.
Laat komen, laat komen
De tijd waarvan wij dromen.
Als een weide vol hooi
Die de maaier vergat,
In welig bloei
Vol welriekend kaf,
Waar een muggenzwerm
Doorheen zwiert en kermt.
Laat komen, laat komen
De tijd waarvan wij dromen.
Uit:
Een seizoen in de hel (1873)
Arthur Rimbaud