Taal – 3 gedichten
Taal
uit de ronding van het water
brak de lip de hand
brak de woordgroep
braken beelden.
uit het spoelen
uit het vloeien
brak een eerste zin zich
naar de oppervlakte.
Catharina van der Linden
Zei ze
Zei ze hadden we nieuwe ontferming
besteld wij, ze zouden die brengen,
de nieuwe ontferming, op vrijdag.
Zeggen ze vrijdag kan het op zaterdag.
Zeggen we ja, maar dan wel in
de morgen. Zeggen ze gaat niet,
dat gaat niet, de morgen. Zegt mijn
man goed, dan kom ik die zelf halen,
zaterdag dan in de morgen, dat kan?
Ja dat kan, zeggen ze. Komt hij daar,
zaterdag, nergens ontferming. Zegt hij
hoezo niet, die zou er toch wezen?
Nee nee, die is er niet, komt u maar
vrijdag. Zegt hij wat vrijdag, ik moet
die meteen. Zeggen ze gaat niet, de
is nog niet binnen. Zegt hij u zei toch
dat die er nu was? Zeiden ze
moeten we zeggen van niet dan,
wilt u dat horen,
van zeggen van niet?
Joke van Leeuwen
Net als ik zeg
Net als ik zeg: er is niets meer,
ik ben niets meer, hoor ik wat.
En het begint weer helemaal
opnieuw:
daar heb je mij weer.
Als ik het zelf niet was,
help jij mij dan zeggen
wie ik ben.
Hans Faverey