Huis – 4 gedichten
Huis, ik bewoon u nog.
Uw lampen schijnen in mijn ziel,
alsof ze met u samenviel,
en geen ruimte vermag
zijn duisternissen in te doen
tussen het licht van nu en toen.
Uw dingen glanzen zwaar in mij
van eeuwigheid, er is voorbij
de dood geen onderscheid met dit,
behalve dat ik nog bezit
de tijd, waarin het nederligt
tot een gedicht.
Gerrit Achterberg
De ramen
In deze duistere kamers, waar ik
drukkende dagen doorbreng, loop ik aldoor rond
zoekend naar de ramen.- Wanneer er maar
één raam zal opengaan, zal dat een troost zijn.-
Maar de ramen zijn er niet, of ik kan ze
niet vinden. En beter misschien dat ik ze niet vind.
Misschien zal het licht een nieuwe kwelling zijn.
Wie weet wat voor ongekende dingen het zal tonen.
(1903) Kaváfis
Bezoek
Met ogen als meetlatten
van precies zijn eigen lengte
keek hij mij pasklaar
in de etalage van zijn avond.
Met oren die mij vertaalden
in zijn soortelijk gewicht
luisterde hij mij
tot zijn woorden en namen
luisterde aureolen om zich heen
cirkels met de middenlijn
van altijd zijn schedel.
Ankie Peypers
Staren door het raam
Er is een leven in wat bewegen,
de takken beven een beetje tegen
elkaar. Een even beginnen schudt
elke boom: een bezinnen dit,
een schemeren gevend van eerste denken,
met lome vingers gaan zij wenken
wenken, wenken, brengen uit
een vrezend menen nauw geuit.
En lichte dingen, herinneringen
lispelen zij, vertrouwelingen,
zouden wel willen, willen – dan dood
staan zij in de lucht, de bomen bloot.
De lucht, die leeg is en zonder ziel,
waar uitgetuimeld de wind uitviel.
J. H. Leopold