Om te beginnen
is een elektricien geen elektricien
maar een man die werkt als elektricien
ook al denkt hij ’s avonds
dat zijn aderen kabels zijn
die overtollige watts geleiden
van zijn dagelijks werk.
Martín Gambarotta
Sylvia Plath (1932 - 1963)
Love Letter by Sylvia Plath
.
Not easy to state the change you made.
If I'm alive now, then I was dead,
Though, like a stone, unbothered by it,
Staying put according to habit.
You didn't just tow me an inch, no--
Nor leave me to set my small bald eye
Skyward again, without hope, of course,
Of apprehending blueness, or stars.
.
That wasn't it. I slept, say: a snake
Masked among black rocks as a black rock
In the white hiatus of winter--
Like my neighbors, taking no pleasure
In the million perfectly-chisled
Cheeks alighting each moment to melt
My cheeks of basalt. They turned to tears,
Angels weeping over dull natures,
But didn't convince me. Those tears froze.
Each dead head had a visor of ice.
.
And I slept on like a bent finger.
The first thing I was was sheer air
And the locked drops rising in dew
Limpid as spirits. Many stones lay
Dense and expressionless round about.
I didn't know what to make of it.
I shone, mice-scaled, and unfolded
To pour myself out like a fluid
Among bird feet and the stems of plants.
I wasn't fooled. I knew you at once.
.
Tree and stone glittered, without shadows.
My finger-length grew lucent as glass.
I started to bud like a March twig:
An arm and a leg, and arm, a leg.
From stone to cloud, so I ascended.
Now I resemble a sort of god
Floating through the air in my soul-shift
Pure as a pane of ice. It's a gift.
.
.
.
Violette leest: Liefde
De liefde zegt ..
De liefde zegt dat ik een jas moet zijn,
een harnas van gevlochten hout, een helm
op het schedelveld van zand, een dicht vizier,
een lans, een liggend beeld slapend gestrekt,
in maliën gegespt, een schild van zij.
De liefde zegt dat ik als gras moet zijn,
een mantel voor een zandstuivende wond
van het duin, een mond waar zij haar woord in legt.
Chr. J. van Geel
Van iemand houden
Vroeger dacht ik
dat ik wist wat dat was.
Daarom durfde ik te zeggen
dat ik het deed.
Tegenwoordig kan ik het
al niet meer denken zonder
een kwaad geweten.
Hanny Michaelis
OP VERZOEK
Dat ik van je hou, dat wil ik dan
ook wel eens schrijven, nu je dat
zo vraagt. Want ik hou van je en
niet eens zo zelden, gezien de
vierduizend dagen en nachten.
Dat het lijkt of je nauwelijks
ouder geworden bent, dat
je soms nog ver weg kijkt als
was je verliefd, dat
je handen nog mooi zijn, verder
zou ik toch niet willen gaan.
Dat ik je wang soms zoek en niet
je mond.
Anton Korteweg
Dwaas
Vleugels die ik niet heb wil ik breken,
het vliegen dat ik niet kan, stoppen
ik wil thee drinken met
de noga die ik niet lust
mijn ogen dichtplakken van licht
afscheid nemen en slapen.
Ik wil terug naar het verloren moment
naar de vergeten lach
naar de tuin en de vijgenboom.
Maar ik ga huiverig voorwaarts
naar het blinde vooruitzicht,
het voorspelbare toeval,
het stille gezelschap,
naar morgen met de hoop een tros druiven
te plukken in het ochtendgloren.
Nafiss Nia
Dode vissen
op de veranda van de vergeten lente
zijn ongetwijfeld het neuriën voor het onvindbare.
Verspreid
de verloren dagen
over de gouden golven van de zon.
De nacht is berouwvol dichtbij,
de blikken van mijn zusters
zijn nog altijd in afwachting
en het zout dat de gedachten van de zee
bezig houdt, grijnst
pronkend de dode vissen toe:
"Jullie geheim is veilig bij mij"
Verspreid
de verloren dagen
over de gouden golven van de zon.
De nacht is zo berouwvol dichtbij.
Nafiss Nia
Onderweg
Met een vlinderjas
twee goudvissen
en een koffer vol blauw
stap ik de stilte in;
reis rond in de lucht.
Af en toe logeer ik bij de wind
wandel ik met de maan
of schommel op een blad.
Niets is me afgenomen
behalve alles.
Ik reis naar binnen en buiten
dichtbij gefluister en ver van kabaal.
Ik reis dromerig naar mijn einde:
het vliegen.
Jij, mijn heerlijke eenzaamheid
je bent zo zuiver, rijk en wijd
als een tuin bij het ontwaken.
O, eenzaamheid, vol heerlijk licht
hou toch de gouden deuren dicht
waarvoor de mensen wachtend waken.
uit Advent 1897
Rainer Maria Rilke
Wie 't vele ongerijmde van zijn leven
verzoend en dankbaar vat in een symbool,
jaagt luide herriestokers
weg uit het paleis,
wordt anders blij en wil jou als een gast
op milde avonden onthalen.
Jij bent de tweede in zijn eenzaamheid,
het kalme midden van zijn monologen;
en elke kring rond jou getrokken
doet de kompasnaald wijken uit de tijd.
uit Das Stunden-Buch 1905
Rainer Maria Rilke
Herfstdag
Het is tijd, lief. De zomer was zo rijk.
Nu de schaduw op de zonnewijzers komt
en de winden waaien, los en vrij.
De laatste vruchten zullen rijp zijn;
verleen hun nog twee zuidelijker dagen
tot volkomenheid en geef
een laatste zoetheid aan de zware wijn.
Wie nu geen huis heeft, bouwt er geen.
Wie nu alleen is, zal lang eenzaam blijven,
zal waken, lezen, lange brieven schrijven
en onrustig door de lege lanen dwalen
als bladeren meegenomen door de wind.
uit Das Buch der Bilder 1902
Rainer Maria Rilke
Davide Rondoni
Het afscheid
En dan verstomt het hart
en al het rumoer, het verbaasde in katzwijm vallen
en deze razende vogels
met hun zoete stemmen
vouwen de vleugels dicht -
ze blijven naar je staren, teruggekeerd
roerloos op de takken van het hart
kijken ze met hun kleine dierenogen
hoe je weggaat
maar bij jouw afscheid, het laatste
de kalme verwondering
die je schenkt met je gezicht
over je volmaakte schouders
zouden ze opnieuw klaarstaan
om omhoog te vliegen, tumult te maken, te krijsen.
Uit: Hij zou wie dan ook bemind hebben (2003)
Drie bronnen
In de bedroefde steppe van het leven
Welt op drie plaatsen een geheime bron:
De bron der jeugd, door overmoed gedreven,
Kolkend en bruisend, fonkelt in de zon.
Kastalia, de bron van de poëten,
Stilt met haar stroom de bannelingen smart
De laatste, koele bron van het vergeten,
Lenigt het zoetst het branden van het hart.
Aleksandr S. Poesjkin
Afscheid
Ik waag het in gedachten even
Jouw beeld te strelen, nog één keer
Vol vuur de droom te doen herleven,
En in een zalig, schuchter beven
Herinner ‘k me jouw liefde weer.
De jaren zijn voorbijgevlogen,
Alles verandert, zo ook wij.
Jij bent reeds in des dichters ogen
Met ’t somber grafkleed overtogen,
Mijn leven is voor jou voorbij.
Aanvaard mijn afscheid in genade,
Zoals, vriendin uit vroeger tijd,
Een vrouw het sterven van haar gade;
Omhelst voor hij wordt weggeleid.
Elegie
De uitgedoofde vreugd der wilde jaren
Blijft als een doffe roes mijn hart bezwaren.
De droefheid om 't verleden zal als wijn
Bij 't ouder worden des te sterker zijn.
Mijn pad is uitzichtloos. Gezwoeg en lijden
Zal mij de woeste toekomstzee bereiden.
Maar, vriend, voor sterven is het nog geen tijd;
Leven wil ik, opdat ik denk en lijd;
Ik weet dat tussen droefheid, angst en zorgen
Soms een moment van vreugde ligt verborgen,
Waarin ik weer van harmonie geniet
Of tranen om een mooie vondst vergiet,
Misschien, - aan 't einde van mijn droevig leven -
Zal Liefde mij een laatste glimlach geven.
Aleksandr S. Poesjkin
Tadeusz Rósewicz (Pools)
Tadeusz Rósewicz
Hotelkamers
.
Hotelkamers
betastingen van vreemde
koude handen
.