Slauerhoff – 7 gedichten

 

 

 

 

 

Brieven op zee

Gelezen worden ze ontelbare malen,
Al was de inhoud haast vooruit geweten,
Van 't zelfde levensstof in alle talen
En op den duur tot op het woord versleten.

Toch weer ontvouwd, na 't eenzaam avondeten,
Des nachts op wacht, te kooi en na 't verhalen;
Voor hen die zooveel eenzaamheid verbeten
Is uit die letters leeftocht nog te halen.

Tusschen lieve en liefhebbende steeds staat er
Van kroost, huis, dorp en eiland weer 't alleen
Bij trouw, geboorte en dood gevarieerd relaas.

Na tal van reizen is het of een waas
't Bekende aan land omhult, men is alleen
En hoort bij 't schip en houdt het met het water.

 

  J.J. Slauerhoff

 

 

 

De schalmei

Zeven zonen had moeder:
Allen heetten Peter,
Behalve Wanjka die Iwan heette.

Allen konden werken:
Eén was geitenhoeder,
Eén vlocht sandalen,
Eén zelfs bouwde kerken;
Maar Iwan die Wanjka heette
Wilde niet werken.

Op een steen in de zon gezeten
Bespeelde hij zijn schalmei.
‘O, mijn lieve,
Mijn lustige,
Laat mij spelen
In de schaduw van mijn
Korte rustige vallei
Laat andren werken,
Sandalen maken of kerken.
Wanjka heeft genoeg aan zijn schalmei.’



J.J. Slauerhoff (1898-1936)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

KRETA

 

 

 

Zee lag stiller onder sterrennacht
Dan een gulden vlies, een zilveren vacht.
Iedre windvlaag scheen voorgoed te luwen.
't Zware schip kon zich niet verder stuwen
In het weerstandloze, ijle klare,
En het eiland kwam voorbijgevaren.

Of het een stil schip was, diep gezonken,
Welks topzeilen in het maanlicht blonken,
Schoven zijn besneeuwde toppen zacht
Langs de verre wouden van de nacht,
Door de manekring en sterrenzwermen
Meegetroond, ontvreemd van kust en bergen,

Even streng gescheiden en ontheven
Als mijn grondloos dromen van mijn leven.

 

 

 

Al dwalend I Maannachten

 

 

 

 

 

 

 

Schrijver: Jan Jacob Slauerhoff

 

 

 

Zwanenzang

 

 

 

Is ‘t waar dat ik, in langvervlogen dagen,
Geloofde in dromen en een dichter was?
Dat jonge meisjes met mijn verzen lagen
Zich te verzadigen, eenzaam in ’t hoge gras?

Waarom wil geen mij, eenzaam nu, hergeven
Wat van de liefde, aan hun bloei verloren?
Nu ik verminderd ben, na zoveel leven
Nog zelfs niet zeggen kan: ik ben geboren.

Is de vervoering in hen opgegaan,
Die, eens een weelde, mij verwoestend was?
Ook de engelen die ijl en ver bestaan
Zijn onbereikbaar voor ’t gebannen ras,

Dat ze verwekt heeft in verkeer met geesten
En in volmaakte schoonheid heen liet gaan,
De goden tot genot. Zij zijn voor ons geweest, en
Nu gelukzalig en zien ons niet aan.

 

Serenade III

 

Schrijver: Jan Jacob Slauerhoff

 

 

 

 

 

 

 

Zwervenszat

 

't Meest in nachten als de maan haar stralen
Koud en lusteloos door 't ruim laat dalen,
Ben ik radeloos, denk: ik zal maar ergens
Zwak en zwervens-
Moe mij laten vallen in het zand,
Plompverloren en mij wat bedekken
En dan blijven liggen tot mij een komt wekken,
Deernis koestrend op komt rapen
En zo niet, dan blijf ik slapen.

Maar ik weet dat ik toch voort zal trekken,
Al is uit mijn alles niets geworden,
Al ben ik allengs geworden
Van een sluwe doelbewuste vos
Tot een van die schapen die maar dwalen
Met zwikkende hoeven, alleen nog los
Omdat hen de wolf nog niet kwam halen,
Terwijl toch de trouwe hond in 't bos
Lang al is verdwenen en de
Goede herder zwijgt in zeven talen.

Waarom blijven leven zonder tros,
Alleen, zwervende?

 

Al dwalend I Maannachten

 

Schrijver: Jan Jacob Slauerhoff

 

 

 

 

 

Zeekoorts

 

Ik moet weer op zee gaan, een goed schip en in 't verschiet
Een ster om op aan te sturen, anders verlang ik niet.
Het rukken van 't wiel, 't gekraak van het hout, het zeil er tegen,
Als de dag aanbreekt over grauwe zee, door een mist van regen.

Want de roep van de rollende branding, brekende op de kust,
Dreunt diep in het land in mijn oren en laat mij nergens rust.
't Is stil hier, 'k verlang een stormdag, met witte jagende wolken
En hoogopspattend schuim en meeuwen om kronklende kolken.

Ik ben een gedoemde zwerver, waar moet ik anders heen?
Maar gelaten door de wind gaan, weg uit de stad van steen.
Geen vrouw, geen haard verwacht mij. Ik blijf ook liever zonder.
'k Heb genoeg aan een pijp op wacht, en een glas in 't vooronder.

--------------------------
uit: Eldorado IV

 

Schrijver: Jan Jacob Slauerhoff

 

 

 

 

 

 

Add comment