Gedichten Amsturia 3/55 – 3/61
Wij zijn armen onder rijken
Het is ontspanning wat wij zoeken
om de geest eens goed te raken
na het lezen van een onderhoudend boek
willen wij als edelen delen onder het laken
als weerwoord zijn wij grijze nachten
hebben wij eenzaamheid vertaald
er zit een falen in ons smachten
daarmee is waarheid achterhaald
we zijn te laat om echt te leven
er heerst verdriet in iedere stap
niemand kan ons aandacht geven
leedvermaak is voor ons geen grap
wij zijn armen onder rijken
benen onder het noodlot
er valt ons niets meer te bereiken
dan liefde van een wrede God
wij zijn nog altijd grijze nachten
voor ons rest geen geluk en zaligheid
wij mislukken in ons smekend trachten
wij zijn verloren in de tijd
onder het heilige woord
van die buitenechtelijke prinses
krijgen wij voor prestaties in bed
nooit meer dan een magere zes
maar zij heeft arbeiders versleten
met boksers in haar bed gegeten
tijdens het ballet van haar geweten
is zij onze onschuld vergeten
jong volwassen zijn wij reeds uitgeteld
men noemt ons al snel echte antihelden
maar wij doen het alleen voor haar eerzucht
en voor het broodnodige geld
wij zullen haar vier dagen
op een erwt leggen
maar op de vijfde dag
kan zij er niet meer tegen
in stilte en diep verdriet
bij iedere wending van een zin
vragen wij ons af
waarom?
waarom zijn wij zo zwaar op de hand
in de stilte van één oogopslag
liefje, zeggen we en we hangen aan haar lippen
en zij begint met haar klaagzang
laat zich gelden door het luchtruim
liefje is dood zeggen we
en wij weten het
wij zijn zwaar op de hand
door in gedachten te geraken
barsten twijfels open
in een onverwarmd ontwaken
door de liefde om te keren
lijkt het of wij uit onze harten
moeten braken
wij zijn het meervoud
van machteloosheid
rompen met afgehakte armen
levenloze liefdespoppen
die niet kunnen bloeien
ook niet uit het hart kunnen bloeden
kunnen we terugkeren in de nacht
omdat we blijven dromen
is dit de beruchte beweging
van gedachte naar gevoel
van denken naar instinct.
Donald Dankzand
Een dier met een boodschap
Een ooievaar aanschouwt
het sombere licht van de maan
wat zullen we doen
nu alle rubberboten zijn uitverkocht
terug gaan naar Spanje
of hier blijven in het regenland
misschien dat er informatieve verbanden
worden gelegd, wanneer de ziel gaat dansen
dan heb ik mijn snavel niet voor niets
beroerd met het heengaan van de getijden.
Mobar, Amsturia, 1999.
Vliegen
Vanaf het plafond
is de wereld omkeerbaar
we zien het niet
zoals de mensen het zien
we dwalen, zweven, vliegen
zonder de dweepzucht
van het bestaan
afstand is een weerspiegeling.
Mobar, Amsturia, 1999.
Natte herfst
De bomen bogen oktober in november
met vallend blad en taakgestraften
lag jouw droom bij de rivier
snakte ik naar jouw naam
een gedicht, desnoods een vloek
hield jou in mijn hart gevangen
steeds dichterbij kwam de angst
je tenslotte toch te verliezen,
ik omhelsde een warm gezellig paard
maar ontegenzeggelijk in die ijzige stilte
het was mijn stalen afgedankte fiets
die steigerde onder vallend vlosneeuw
jij nam mij mee naar die rijke vrouw,
die eenzame mannen kon verwarmen
door de groentesoep en haar inborst
ik liep met haar nachtenlang door de Kerk
bikte af en toe onhandig een kaars af
maar jij hielp mij overeind,
ik had die warmte nodig
omdat jij schreef
over die andere wereld
waar hart na hart te koop bleek.
Mobar, Amsturia, 7 Oktober 1999
"Sentimenteel"
Soms vind ik je na de komma
sentimenteler dan na een punt
vaak lijk je door het drama
als een dominee die stunt
misschien denk ik wat vierkant
gedicht achter mijn bestaan
ik geef je toch een warme hand
en voor het eten: Een banaan!
Onslow Mekkingtos
Gunstlied van de zon
Schrijven is als uitkleden
filosoferen over leegte
tijdens lange wandelingen
naar toekomst vanuit verleden
geven woorden stemmingen weer
worden stemmingen in zinnen gevat
waar zonnedromen glanzen
buiten de oude, grote stad
lekt er nieuws tussen dromen
bij het water van ‘t spiegelmeer
als opgewonden, vrije vogels
zijn wij weer zomerhelden
zonder schroom of uiterlijk vertoon
zwemmen we met het ontbrekende geld
naar het fantasie-eiland
onder ‘t gunstlied van de zon
in vrijmoedig verder leven
bekennen woorden het gevoel
onzichtbaar in een brief geschreven
bezingt het gunstlied van de zon
de fijne momenten van het leven.
Mobar Vorstkasteel, 11 Oktober 1999, Amsturia.
Luie argumenten
Op een glijdende schaal
glijden de luie argumenten
naar beneden
daar beneden
naast gulle beesten, zoete lusten
geen houvast tussen geesten
op volle zwoele zeeën
zijn walvissen geen zoogdieren
maar literatuurvrije avondvissen.
Onslow Mekkingtos, Amsturia 12 Oktober 1999
Samenhang
In de bossen van ’t meervoud
spelen we verstoppertje met
stervende engeltjes en suikerspinnen
bij een lachend verkeersbord
bespringen wij de trein
naar de mystiek van ’t Oosten
waar het Westen aan verdoving lijdt.
Onslow Mekkingtos, Amsturia 12 Oktober 1999.
Heuvels van heimwee
Donder en bliksem doorklieven
de eenzame regenavond
de schrijver denkt na
over het leven en de Indianen
uit het woeste verleden
de zomers in de wildernis
verlangen bij ’t zoete meer
galopperend met een fiets
over de heuvels van heimwee
struinde hij door de natuur
als een nozem
een eenvoudige puber
was hij vroeger niet vaak
voor Indiaan uitgemaakt
door zijn Oosters uiterlijk
en donkerbruine kijkers
zijn wilde struikharen
de blanken hebben zijn hart verraden
ze zijn materialistisch en hebben geen geest
zelfs de Christenen zijn op stap gegaan
de blanken hebben mijn land gestolen
maar mijn trots zal ik nooit meer verliezen
ook al komen ze met vernieuwende bagger
en beweren ze dat ik niet kan voetballen
en wat ik zeg aan onzin grenst
zonder te weten waarom
ik zal de moed altijd houden
en in eenzaamheid verder gaan
over dat wat ons volk is onthouden
door blanken die we naïef vertrouwden
toen ze woest de heuvels beklommen
om onze runderen te doden
donder en bliksem doorboren
de nattigheid van de late zomeravond
de schrijver wordt weer wakker
uit zijn onschuldige heimweedroom
over de heuvels van heimwee
hij is vast geen Indiaan
maar een bewuste consument
aan zijn armoe reeds gewend
gewoon een hele trotse vent.
Hubert Stuipje. Amsturia, 13 Oktober 1999.
Was je ogen in mijn schaduw
Was je ogen in mijn schaduw
en laat die mensen maar
toe in jouw te veel geleden hart
ze staan daar bij de schepen
de bevoorrading van de zee
die alsmaar in het duister schuimt
het werkt niet mee, het hart schommelt
die schuinscheerder is nog erger
dan de ander in brandend verlangen
gaat er een huivering door de eenzaamheid
je ziet ze daar in slagorde, standbeelden
van schrijvers, zandbeelden, vervaagde beelden
mythes, schimmen van vage denkvoorstellingen
je probeert het tasten te verlangen
roept kermend, vrije vogel waar ben je
ziet een grote eik, tussen de daken van de dagen,
getuig je, probeer je, worstel je
met tuinkabouters en rukwinden,
grijp je de kans om je los te maken uit dat niet evenwicht
van manen, steeds maar nieuwe manen
lichtplaneten van onbegrepen woorden
bijna struikelend als de nacht over wat was
er nooit gebleven in mijn schaduw
was je ogen, ik besta niet
maar wat erger is dat tasten naar
de eenzame ander
met een heftige woeste jeugd
ondraaglijker bezwaard verleden
en wat vlinderslagen zonder deugd
het verloren gaan van weemoed
terug geworpen naar de luister
van de rivier van weg gesleurde woorden
hoor het water, dit is een smeekzang
een verdringen van vergane stemmen
een echo diep uit het verleden
misgeslagen planken, heengeslagen humor
en die zeldzame naakte tepeldans
waarin de evolutie verloren ging
door een simpele mening
van een eenzaat zonder verstand.
Onslow Mekkingtos, Amsturia, 14 Oktober 1999.
Verloor zijn hart
Verloor zijn bonzende hart
aan een onbeantwoorde liefde
kreeg geen echte liefde terug
voor wat hij al verloren had
een kromme
naakte rug
liep door regen
razende wind
langs zijn oren
kon niets horen
volgde sporen
doodlopend
herboren
verloor zijn heilige ziel
aan wanhoopspogingen
toch liefde te ontvangen
verloor zijn zalige geest
kon niet meer denken
noch zinvol leven
voelde alleen, slechts ‘t streven
naar een leven om reëel te leven
maar zijn hart deed niet meer mee
alleen zijn verstand dicteerde gedwee
hij bracht slechts water naar de zee
verloor zijn hart door de domeinen
van de proleten en de zwijnen
verloor zijn ziel aan een despoot
verwelkte bloemen tot de dood
verloor zijn hart, verloor zijn hart
verloor zijn hart, verloor zijn hart.
Onslow Mekkingtos, Zaterdag, 16 Oktober 1999.
Verwijzingen
Bloemen die droog stonden
muziek zonder een hart
tranen die liefde gaven
aan liefde die tranen gaf
rivieren die meesleurden
stemmen die teloorgingen
verwarring die gek maakte
de gek die verbazing oogstte
samen reizend in mijn hoofd
middels een melancholieke stem
kamerbreed, in droom verloren
eerbied voor de opper dwazen
vrijheid van het gedragen lied
hart en leed in ernst gedwongen
in de boeken van het woordgebaar
verwijzingen naar Herfst en Lente
uit het boek der dromen.
Mobar Vorstkasteel, Zaterdag,16 Oktober 1999, Amsturia.
Van jouw zomer
Een laatste zonnestraal
weerkaatste tegen de buik
van een vaas met dode bloemen
het was net alsof ik jouw adem rook
ontsnapt uit de kist in jouw graf
op bezoek voor nieuwe lente
ik was altijd van jouw zomer
zei jij mij ooit in liefde geven
en ik verdronk
in het meer van jouw drank
ik liet me varen op de wolken
van jouw intieme liefdesbrieven
maar jij was nooit
van mijn zomer bedacht ik mij
in een later
dat zich na jouw dood
verschijnen liet
het was te laat
voor een nieuwe herfst
jouw stem klonk
als een grijze winterdag
ik zwaaide naar de maan
jij had mijn hart begrepen.
Jeroen Splinterman 16 Oktober 1999, Amsturia.
Rivier gezocht
Tranen
vloeibaar als regen
in Oktober
we zoeken een rivier
Dromen
we komen ze
bijna overal tegen
bijna overal,
behalve hier.
Joop van Teil, 16 Oktober 1999, Amsturia.